Terug naar "Judo 2.0 in de praktijk"
Veilig en verantwoord judo begint met het kiezen van technieken die de minste kans hebben op blessures. Wanneer we technieken primair richten op veiligheid, neemt speelplezier toe. Hiervoor worden er bewust bekende technieken weggelaten bij Tachi-waza 2.0. Een ander belang is de mogelijkheid om te combineren met de Tachi-waza technieken tijdens het duelleren. De technieken moet onderling zo aan elkaar gekoppeld kunnen worden dat de judoka adaptief kan judoën. Iets waar we naar streven. Om ook tot een actief judospel te komen, moeten deze technieken in principe voor iedereen uitvoerbaar zijn. Tachi-waza 2.0 draagt voor iedere deelnemer bij aan het ontwikkelen van het juiste judo gevoel. Staand judo met korte snelle bewegingen die dicht bij elkaar uitgevoerd kunnen worden. Tachi-waza 2.0 bestaat ook uit nieuwe en aangepaste bewegingen, die dezelfde effecten met zich meebrengt.
De technieken worden gerangschikt op hun overeenkomstige bewegingsverloop en onderlinge samenhang. De voor deze technieken benodigde bewegingsbanen worden van jongs af aan getraind. Ze komen ook allemaal al voor bij de uitgebreide valtraining. Een valtraining die gebaseerd is op andere principes dan het mondiale judo hanteert.
Judo 2.0 komt met een selectie van “slechts” negen werptechnieken, gecategoriseerd in drie bewegingsgroepen. De technieken vormen de basis voor snel, divers judo waarbij zowel rechts en links judoën even belangrijk zijn. Dit systeem is de enige mogelijkheid waarmee veilig en verantwoord kan worden gejudood, aangezien men niet op elkaar hoeft te vallen. Andere technieken zijn minder effectief, ronduit onverantwoord of onmogelijk volgens de wetten van de biomechanica.
Bewegingsgroep |
Belangrijkste technieken |
---|---|
Vegen |
|
Kantelbewegingen |
|
Schroefbewegingen |
|
Worpen als uchi mata worden achterwege gelaten. Die technieken worden gebruikt voor mensen die voorover leunen en afstand houden. Hoe groter de afstand, hoe onveiliger de worpen zijn waarmee men elkaar probeert te werpen. De worpen zijn lager waarbij de judoka’s zich vastklemmen aan de tegenstander en er zo op elkaar wordt gevallen. Dit zijn technieken waarbij het niet meer gaat om kantelmomenten en timing. Er is geen zuiver judo mogelijk. Hierdoor diskwalificeert een dergelijke worp zich voor ons systeem.
Een goede pakking kenmerkt zich door de mogelijkheid om het lichaam te kunnen duwen, trekken, roteren en te liften. Volgens de biomechanica heeft men minder kracht nodig wanneer die kracht verder van het draai- of kantel punt wordt uitgeoefend. Daarvoor moet eerst het kantelpunt worden opgezocht door actief dichtbij elkaar te judoën. Hiervoor prefereren wij een brede dubbele tweezijdige voorpand pakking. Deze pakking geeft de meeste efficiency wanneer deze aan de buitenzijde van de borstkas wordt gepakt. Vanuit deze pakking is vlug doorpakken voor een specifieke worp mogelijk. Dit verpakken gebeurd bij het inzetten van worpen. Op de rug pakken en blijven verpakken zonder dat er een aanval gemaakt wordt is niet handig. De tegenstander krijgt zo de kans om je stevig vast te pakken.
In de aanleerfase of als variant is een revers-voorpand pakking ook goed. In de wedstrijd kan men via de mouwen grip krijgen en werken naar de voorpand pakking. In geen geval wordt geaccepteerd dat de tegenstander de mouwen naar beneden drukt om het judo onmogelijk te maken voor de ander.
De voetenstand is altijd één been voor. Aangezien de meeste judoka’s rechts zijn, prefereren we een linkse voet voor stand. Dit met name om de judoka’s niet te veel een voorkeurskant te laten ontwikkelen. De docent heeft hierin een belangrijke functie. Ook hij zal juist links moeten voordoen en vragen alles links en rechts te trainen. Op deze manier ontstaat er judo in alle richtingen. Ongeacht welk been voorstaat is er altijd de mogelijkheid links en rechts te werpen. Helemaal wanneer je rechtop staat.
Wanneer de kumi kata in orde is, is men in staat tot drie dimensionaal balans verstoren. Duwen, halen, roteren en liften is dan de opdracht. Het halen is hierin het meest dominant. Dit dient actief en schoksgewijs te gebeuren.
Vastzetten en “druk geven” is de verkeerde manier van spanning, dat gaat richting krachtmeting, is on-interessant om naar te kijken en levert blessures op. Dit hangt ook weer samen met de houding. Wanneer men staat in de zogenaamde A-stand, hangt en leunt men aan elkaar. In deze stand zijn er gelijk veel minder mogelijkheden voor Kusushi. Deze stand is anti-judo, elkaar vastzetten en het judo van de tegenstander onmogelijk maken. Klinkt leuk als je voorstaat en de wedstrijd wil uit judoën, maar wie zo leert judoën komt zelf ook nooit tot scoren.
In de zogenaamde H-stand is er al meer mogelijk en staat men in ieder geval al op eigen benen. De meeste judoka’s judoën het liefst vanuit zelf stevig staan en proberen de ander niet te dichtbij laten komen. Het spelletje wordt in de H-stand dan ook weer te snel judoën in A stand.
Judoën in de Y-stand leidt tot actief judo. Bij deze stand zijn de heupen voor de schouders. Om te scoren moet men dichtbij komen. Door je zo dichtbij op te stellen maak je jezelf natuurlijk kwetsbaar. Wanneer hier vroegtijdig en speels op getraind wordt zal het tempo, de intensiteit, het reactievermogen, de efficiency, de lef, het plezier en de kijkbaarheid toenemen. Wie niet reageert ligt op zijn rug. Wie bang is gaat met de kont naar achter weer in de A-stand. Belangrijk is dus om in de aanleerfase te durven “verliezen” en om niet bang te zijn om te vallen. Meer over valbreken bij valtechniek 2.0.
De judoka staat bij de Y-stand niet op zijn hakken, niet op de platte voeten maar op de bal van de voeten, met de knieën licht gebogen. Hierdoor zijn de snelste rotaties om de lengteas mogelijk. De judoka is voortdurend in beweging. Men kan dit zien als een piramide op zijn kop. Met een kleine balansverstoring gaat deze al om. Waar de meeste judoka’s de onbalans schuwen, zoekt een goede judoka deze onbalans op om hiermee te werken. Balansverstoring is in deze optiek dus meer je lichaam en armen gebruiken. De onbalans die ontstaat wordt omgezet in een balans geschikt voor vegen, kantelen en schroeven.
Van Geelhoedjudoka’s wordt vaak gezegd dat het overname judoka’s zijn en dat ze niks kunnen zolang je niet aanvalt. Dat beeld bestrijden Geelhoed en Mulder. Het zit zo: judoka’s moeten geen onzin aanvallen maken die geen kans van slagen hebben. Eerst moet je dichtbij komen. Als andere judoka’s zich specialiseren in afhouden is er dus maar één alternatief, toeslaan als deze afhoudjudoka zelf wat probeert. Simpel. Nu nog scheidsrechters die dat goed beoordelen.
Het inzetten gebeurd 100% frontaal. Naast het feit dat domineren face to face is, hoort een judoka te streven naar een positie waarbij de ander altijd voor de buik staat. Het is onnatuurlijk om op zo’n manier in te draaien dat je met je rug naar de ander staat. Je moet niet de ander over je rug proberen te trekken, dat is onnodig hangen. Dit leidt tot ongecontroleerde acties. Zo valt het trainen van de schouderworp op twee knieën ook af in het systeem van Judo 2.0. Zo’n schouderworp kan alleen slagen wanneer judoka’s dom blijven duwen en krom voorover staan. Met de rug naar je tegenstander gedraaid geef je het initiatief en de controle van bewegen over aan de ander. Je komt onderop te liggen. Dit gaat ook op voor bijvoorbeeld de tomoe nage.
Een frontale benadering zorgt ervoor dat je de controle behoud. Streven is om te blijven staan tijdens het werpen. Door te blijven staan is het mogelijk om meerdere bewegingen achter elkaar te maken en om vroegtijdig aanvallen van de ander te kunnen door- of tegensturen en zodoende de aanval over te nemen. Door op het laatste moment in te zetten en de rotatie van het moment te gebruiken kun je blijven staan als je werpt.
De balansverstoring wordt voor 99% ingezet met het lichaam, het afwerpen is voor 100 % doordraaien met het lichaam. De armen dienen voor controle en fixatie tijdens de worp. Een stevige pakking zorgt voor het gecontroleerd neerleggen van de ander. De tegenstander wordt niet door de mat geduwd maar opgehouden.
Drie stadia van judo ontwikkeling in zowel Tachi-waza als Newaza: